zoetvijlen
- Geluid: zoetvijlen (hulp, bestand)
- zoet·vij·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zoetvijlen |
zoetvijlde |
gezoetvijld |
zwak -d | volledig |
zoetvijlen
- overgankelijk met een zoetvijl bewerken, glad maken
- Dit moet nog gezoetvijld worden.
- overgankelijk bijwerken, de fijne puntjes afwerken
- Hij had zijn redevoering uitvoerig gezoetvijld.
de zoetvijlen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord zoetvijl
- Het woord zoetvijlen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.