zoetvijl
- zoet·vijl
- samenstelling van zoet en vijl
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zoetvijl | zoetvijlen |
verkleinwoord | zoetvijltje | zoetvijltjes |
- (gereedschap) een bijzonder fijne vijl die gebruikt wordt om voorwerpen glad te maken
- Geef me die zoetvijl even aan.
1. een bijzonder fijne vijl die gebruikt wordt om voorwerpen glad te maken
vervoeging van |
---|
zoetvijlen |
zoetvijl
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoetvijlen
- Ik zoetvijl.
- gebiedende wijs van zoetvijlen
- Zoetvijl!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoetvijlen
- Zoetvijl je?
- Het woord zoetvijl staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.