Zoetvijl, halfzoetvijl en basterdvijl
  • zoet·vijl
enkelvoud meervoud
naamwoord zoetvijl zoetvijlen
verkleinwoord zoetvijltje zoetvijltjes

de zoetvijlv / m

  1. (gereedschap) een bijzonder fijne vijl die gebruikt wordt om voorwerpen glad te maken
    • Geef me die zoetvijl even aan. 
vervoeging van
zoetvijlen

zoetvijl

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoetvijlen
    • Ik zoetvijl. 
  2. gebiedende wijs van zoetvijlen
    • Zoetvijl! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoetvijlen
    • Zoetvijl je?