• zoet·te
vervoeging van
zoeten

zoette

  1. enkelvoud verleden tijd van zoeten
    • Ik zoette. 
    • Jij zoette. 
    • Hij, zij, het zoette. 
64 % van de Nederlanders;
47 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be