Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoe·te·laar·ster
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zoetelaarster zoetelaarsters
verkleinwoord zoetelaarstertje zoetelaarstertjes

Zelfstandig naamwoord

de zoetelaarsterv

  1. (beroep) een vrouw die goederen aan legerpersoneel verhandelt
    • Als zoetelaarster had zij goed verdiend tot er vrede gesloten werd. 

Gangbaarheid