Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zet·te vast
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
vastzetten

zette vast

  1. enkelvoud verleden tijd van vastzetten
    • Ik zette vast. 
    • Jij zette vast. 
    • Hij, zij, het zette vast. 
  2. aanvoegende wijs van vastzetten


Gangbaarheid