wisselde
- Geluid: wisselde (hulp, bestand)
- IPA: / ˈwɪsəldə / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ʋɪsəɫde/, /ʋɪsɔɫde/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ʋɪsəlde/
- wis·sel·de
vervoeging van |
---|
wisselen |
wisselde
- enkelvoud verleden tijd van wisselen
- Ik wisselde.
- Jij wisselde.
- Hij, zij, het wisselde.
- Ik wisselde.
- ▸ Vaak wisselde ik van sokken tijdens rustpauzes om mijn voeten in zon en wind te laten drogen.[1]
- Het woord wisselde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers