• wierpt
vervoeging van
werpen

wierpt

  1. gij-vorm verleden tijd van werpen
    • Gij wierpt. 
     Rijkbegiftigde, des gevens
    Nimmer moe,
    Wierpt ge ons, op de grens des levens,
    Nog uw schoonste schittring toe.
    [1]
  1.   Weblink bron “Gedichten. Deel 3. : Zonsondergang.”, 6e druk (1905), A.W. Sijthoff, Leiden, p. 49