wierp
- wierp
vervoeging van |
---|
werpen |
wierp
- enkelvoud verleden tijd van werpen
- Ik wierp.
- Jij wierp.
- Hij, zij, het wierp.
- Ik wierp.
- ▸ Gespannen zette ik mijn tent op: om mezelf af te leiden en dieren af te schrikken begon ik hard te fluiten en ik wierp af en toe een blik op de brede vallei onder me.[1]
- Het woord wierp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wierp" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be