• wei·de·vel·den

de weideveldenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord weideveld
     Hoe bevoorrecht waren wij! Stadskinderen waren wij, maar het was slechts één stap en wij zwierven in de wijde ruimten van zee en zand, van sloten en weidevelden en slenterden door dorpen waar de tijd scheen stil te staan.[1]
  1.   Weblink bron “De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen.” (1987), Meulenhoff, Amsterdam, ISBN 9029023570, p. 47