• weg·val
vervoeging van
wegvallen

wegval

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wegvallen
    • ... dat ik wegval. 
enkelvoud meervoud
naamwoord wegval -
verkleinwoord - -

de wegvalm

  1. het feit dat iets opeens niet meer tegenwoordig is
    • Dit woord is met dit voorvoegsel gevormd met wegval van de laatste klinker.