wegval
- weg·val
vervoeging van |
---|
wegvallen |
wegval
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wegvallen
- ... dat ik wegval.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wegval | - |
verkleinwoord | - | - |
de wegval m
- het feit dat iets opeens niet meer tegenwoordig is
- Dit woord is met dit voorvoegsel gevormd met wegval van de laatste klinker.
- Het woord wegval staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.