Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • we·ge·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wegeren
wegerde
gewegerd
zwak -d volledig

Werkwoord

wegeren

  1. overgankelijk (scheepvaart) met beplanking betimmeren
    • Binnenin is het model aan stuurboord gewegerd, terwijl aan bakboord wegering en dekknieën weggelaten zijn.[1] 

Gangbaarheid

10 % van de Nederlanders;
6 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen