wauwelen
- wau·we·len
- In de betekenis van ‘kletsen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1701 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wauwelen |
wauwelde |
gewauweld |
zwak -d | volledig |
wauwelen
- inergatief (pejoratief) langdurig zinloos praten
- Het is makkelijk om geringschattend te doen over de opkomst van de psychotherapie en te beweren dat die een symptoom is van ons egocentrisme — miljoenen Woody Allen's die op de divan over hun zielenroerselen wauwelen. [2]
- Het woord wauwelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wauwelen" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "wauwelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Nooit meer bang Phil Stutz en Barry Michels2012 ISBN 9022566064
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be