wanten
- wan·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wanten |
wantte |
gewant |
zwak -t | volledig |
wanten [2]
de wanten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord want
- van wanten weten
wrsch.: scheepswanten van nabij kennen z'n vak verstaan, doortastend optreden
- Het woord wanten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wanten" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |