• wam·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wammen
wamde
gewamd
zwak -d volledig

wammen

  1. overgankelijk de ingewanden van een opengesneden vis verwijderen
    • Die daar moeten nog gewamd worden. 

de wammenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord wam
13 % van de Nederlanders;
18 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be