walen
Niet te verwarren met: Walen |
- wa·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
walen |
waalde |
gewaald |
zwak -d | volledig |
walen
- inergatief rondstromen, kolken, woest bewegen, in beroering zijn
- Verzochtheid heeft onze liefde geproefd in zoet en zuur, mijn gemoed waalde noch wanderde.[2]
- inergatief (verouderd) opwellen, zich verspreiden, kenteren
- Alzoo 't getijde verlagh, dat reeds begon te waalen. [3]
de walen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord waal
- Het woord walen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "walen" herkend door:
62 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ etymologiebank
- ↑ blz 475 "De pestilentie te Katwijk" Schetsen en verhalen. Aarnout Drost1836
- ↑ Hooft
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be