• vrou·wen·kont·je

het vrouwenkontjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord vrouwenkont
    • Hij trok de hondenriemen van het hek en liep, met de dobermanns in een krachtige greep, gebiologeerd achter het heupwiegende vrouwenkontje aan. [1]