• vre·de·lie·vend·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord vredelievendheid
verkleinwoord

de vredelievendheidv

  1. het verlangen naar een toestand zonder oorlog of strijd
     En dat had niets met pacifisme of algemene goedgelovige 'vredelievendheid' te maken.[2]
     Enkele uren later kwamen Alfred Chestnut, Andrew Stewart en Ransom Watkins op vrije voeten. "Dit is onwerkelijk", zei Chestnut. "Ik zie ernaar uit om de rest van mijn leven in nederigheid en vredelievendheid te leven, God te eren en mijn familie te beschermen." Watkins: "We zijn door een hel gegaan, het was echt niet gemakkelijk. We staan hier nu wel te glimlachen en we zijn blij dat we vrij zijn, maar er is nog een boel te doen."[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Zij die dromen doden slapen nooit” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044640496
  3.   Weblink bron “Drie onschuldige mannen na 36 jaar vrijgelaten in VS” (Dinsdag 26 november 2019), NOS