• vous·voy·e·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vousvoyeren
vousvoyeerde
gevousvoyeerd
zwak -d volledig

vousvoyeren

  1. wederkerig elkaar met "u" aanspreken
    • Ze werken samen aan verscheidene opdrachten en lijken een nauwe band te hebben, ook al blijven ze elkaar vousvoyeren en komen ze nooit bij elkaar thuis.[1]