Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voort·ploe·ter·den
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
voortploeteren

voortploeterden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van voortploeteren
    • ...dat wij voortploeterden. 
    • ...dat jullie voortploeterden. 
    • ...dat zij voortploeterden. 
    • Het was schrijnend om te zien hoe op sommige bouwplaatsen in de onbeschadigde buitenwijken het routinewerk met zware machines de eerste tijd gewoon doorging, terwijl in het stadscentrum veel reddingswerkers zelfs niet de beschikking hadden over schoppen en houwelen en met bebloede handen voortploeterden. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen