vogelde uit
- Geluid: vogelde uit (hulp, bestand)
- vo·gel·de uit
vervoeging van |
---|
uitvogelen |
vogelde uit
- enkelvoud verleden tijd van uitvogelen
- Ik vogelde uit.
- Jij vogelde uit.
- Hij, zij, het vogelde uit.
- Ik vogelde uit.
- Het woord vogelde uit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.