Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voeg sa·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
samenvoegen

voeg samen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenvoegen
    • Ik voeg samen. 
  2. gebiedende wijs van samenvoegen
    • Voeg samen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenvoegen
    • Voeg je samen? 


Gangbaarheid