• vlar·den

de vlardenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord vlard
     Twee gierwagens kwamen opeens over de es aanrijden. Zij spoten hun inhoud over de daar geposteerde agenten die drijfnat en stinkend afdropen, om vervolgens de afzetting aan vlarden te trekken.[1]
  1.   Weblink bron Brandbom op dak van tent in: Tubantia, jrg. 100 nr. 301 (21 december 1971), Van der Loeff, Enschede, p. 7 kol. 5