vivaciteit
- Geluid: vivaciteit (hulp, bestand)
- vi·va·ci·teit
uit het Latijn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vivaciteit | vivaciteiten |
verkleinwoord |
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vivaciteit" herkend door:
40 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ vivaciteit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be