vison
- Uit Oudfrans vison, wellicht uit een Volkslatijne vorm *vis(i)o (accusatief *vis(i)onem), afgeleid van een Latijnse vorm visium “stank, veest” [1], zie ook vesse.
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
vison | le vison | visons | les visons |
vison m
- ↑ vison (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .