• vis·geu·ren

de visgeurenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord visgeur
    • Als je net uit de jungle komt en dagen op maniok hebt geleefd, is er niets zo lekker als een pizza bij La Dolce Vita. Het is even schrikken als de taxi het duistere, van visgeuren vergeven haventerrein van Port Mole oprijdt, maar eenmaal binnen lacht het zoete leven je toe. [1]