• vin·ner
Naar frequentie 859

vinner

  1. tegenwoordige tijd van vinne (betekenis [A]: oogsten)

vinner

  1. tegenwoordige tijd van vinne (betekenis [B]: winnen)
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   vinner     vinneren     vinnere     vinnerne  
genitief   vinners     vinnerens     vinneres     vinnernes  

vinner, m

  1. winnaar (mannelijke vorm)
  2. winnares (vrouwelijke vorm)

vinner, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van vinne


  • vin·ner

vinner

  1. verouderde spelling of vorm van vinn tot 2012
(verouderd) tegenwoordige tijd van vinne (betekenis [B]: winnen)

vinner, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van vinne