verwildert
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: verwildert (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ver·wil·dert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
verwilderen |
verwildert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verwilderen
- Jij verwildert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verwilderen
- Hij verwildert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van verwilderen
- Verwildert!
Duits
Uitspraak
- Geluid: verwildert (hulp, bestand)
- IPA: /fɛɐ̯ˈvɪldɐt/
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
verwildert |
— |
— |
alle verbuigingsvormen |
Bijvoeglijk naamwoord
verwildert
Werkwoord
verwildert
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van verwildern
verwildert
- tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van verwildern
verwildert
- tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van verwildern
verwildert
- tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd gebiedende wijs bedrijvende vorm van verwildern
verwildert
- voltooid (verleden) deelwoord lijdende vorm van verwildern