• ver·twij·fe·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vertwijfelen
vertwijfelde
vertwijfeld
zwak -d volledig

vertwijfelen

  1. wanhopig makende twijfel hebben, wanhopen
    • Hij vertwijfelde bij het zien van al de schade die de tsunami had veroorzaakt.