versmaden
- ver·sma·den
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
versmaden |
versmaadde |
versmaad |
zwak -d | volledig |
versmaden
- overgankelijk links laten liggen, afkeer hebben van, met minachting of verachting beschouwen
- De treurende olifant versmaadde zelfs trossen bananen, haar lievelingskostje.
- niet te ~: een goed idee, zeer de moeite waard, te mooi om te missen
- Proef van onze kazen, ze zijn niet te versmaden.
- Het woord versmaden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "versmaden" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be