• ver·sma·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
versmaden
versmaadde
versmaad
zwak -d volledig

versmaden

  1. overgankelijk links laten liggen, afkeer hebben van, met minachting of verachting beschouwen
    • De treurende olifant versmaadde zelfs trossen bananen, haar lievelingskostje. 
  2. niet te ~: een goed idee, zeer de moeite waard, te mooi om te missen
    • Proef van onze kazen, ze zijn niet te versmaden. 
95 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be