• sma·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
smaden
smaadde
gesmaad
zwak -d volledig

smaden

  1. overgankelijk met hoon en spot overladen
    • Zij werden om hun geloof vaak gesmaad. 

de smadenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord smaad
87 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be