• ver·los·se

verlosse

  1. verlaten

verlosse

  1. voltooid (verleden) deelwoord van verlosse

hot verlosse

  1. derde persoon enkelvoud voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van verlosse
    «Sei Soh, der Frederick Eisenhauer hot die Mennsichde Karrich verlosse un hot die Rewwer Brudder Karrich aagschtosse.»
    Zijn zoon Frederik heeft de Doopsgezinde Kerk verlaten en wordt lid van de River Brethren Church.