• ver·lij·men

verlijmen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verlijmen
verlijmde
verlijmd
zwak -d volledig
  1. blijvend aan elkaar vastmaken met behulp van lijm
    • Volgens de politie ligt de oorzaak in een verbouwing bij de Jumbo. Daar werd zondag aan een nieuwe vloer gewerkt. De lucht kwam vrij na het verlijmen van de vloer. [2] 
    • Dan begin ik aan het sluitstuk; het tafeblad. Ik gebruik epoxy pasta om de vier planken te verlijmen met behulp van houtdeuvels tussen de planken. [3] 
87 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[4]