• ver·kwik·ken
  • In de betekenis van ‘verfrissen’ voor het eerst aangetroffen in 1281 [1]
  • afgeleid van kwik (levendig) met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verkwikken
verkwikte
verkwikt
zwak -t volledig

verkwikken

  1. overgankelijk de gevolgen van vermoedheid en dorst ongedaan maken
    • Na die koele dronk waren zij weer geheel verkwikt en gingen opnieuw op weg. 
96 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]