• ver·kor·ven
vervoeging van
verkerven

verkorven

  1. meervoud verleden tijd van verkerven
    • Wij verkorven. 
    • Jullie verkorven. 
    • Zij verkorven. 
  2. voltooid deelwoord van verkerven
  • Het verkorven hebben
een slechte beurt gemaakt hebben bij iemand
49 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]