• ver·goe·lijk·te
vervoeging van
vergoelijken

vergoelijkte

  1. enkelvoud verleden tijd van vergoelijken
    • Ik vergoelijkte. 
    • Jij vergoelijkte. 
    • Hij, zij, het vergoelijkte. 
  2. verbogen vorm van vergoelijkt, voltooid deelwoord van vergoelijken