Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·bit·terd·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verbitterdheid verbitterdheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de verbitterdheidv

  1. het langdurig of zelfs blijvend boos en woedend zijn
    • Dat Egypte nu weer lijkt te willen terugkeren naar een situatie waarin een militair het land bestuurt, is deels ingegeven door een sterke afkeer van een volgende islamistische president. Het jaar waarin de islamistische Morsi aan de macht was werd gekenmerkt door verbitterdheid over de in ogen van velen pogingen van de Moslimbroederschap om een monopolie op de macht te krijgen en het land in een extremistischer richting te sturen. [2] 
    • In Kolossenzen 3:19 zegt Paulus tegen de echtgenoten: „Hebt uw vrouwen lief en wordt niet verbitterd tegen haar.” Nu, dat is niet hetzelfde als „Niemand van u mag verbitterd zijn.” Paulus’ waarschuwing is een bijzondere beperking van zondige mannelijke hardheid, verbitterdheid, ruwheid en wreedheid, die duizenden jaren is doorgegaan. [3] 

Gangbaarheid

Verwijzingen