• ve·de·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vedelen
vedelde
gevedeld
zwak -d volledig

vedelen

  1. inergatief (muziek) op een vedel spelen
    • Op de muziekbijeenkomst voor Oude Muziek werd uitbundig gevedeld en kromhoorn gespeeld. 
  2. inergatief (muziek) met een viool volksmuziek spelen, al of niet voor geld
    • Nooit heeft hij 't brood gebedeld,
      Ofschoon dat meerder won;
      Hij heeft er om gevedeld
      Tot hij 't ontberen kon.[1]
       
23 % van de Nederlanders;
29 % van de Vlamingen.[2]
  1. Een speelman
    P.J. v.d. Noordaa
    Zaanlandsch jaarboekje voor het jaar 1853.
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be