• ut·ryd·da
  • Afleiding van het Noorse werkwoord utrydde met het voorvoegsel ut-
Naar frequentie zeldzaam
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud utrydda - - - - - -
o enkelvoud utrydda
meervoud utrydda
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
utrydda - - - - - -

utrydda

  1. uitgeroeid, verdelgd

ww

  1. verleden tijd van utrydde
  2. voltooid deelwoord van utrydde


  • ut·ryd·da
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud utrydda - - - - - -
o enkelvoud utrydda
meervoud utrydda
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
utrydda - - - - - -

utrydda

  1. uitgeroeid, verdelgd

utrydda

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast utrydde, zie aldaar

utrydda

  1. verleden tijd van utrydda
  2. voltooid deelwoord van utrydda

utrydda

  1. gebiedende wijs van utrydda

utrydda

  1. verleden tijd van utrydde
  2. voltooid deelwoord van utrydde

utrydda

  1. gebiedende wijs van utrydde