Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uni·form·rok·ken
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de uniformrokkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord uniformrok
     De vrouwelijke militairen dragen hun uniformrokken nu nog een flink stuk boven de knie en dat vindt de kolonel veel te kort.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Loes Smit
    Dichtbij & verder : rok in: Trouw  , jrg. 33 nr. 9719 (6 januari 1976), Organisatie Trouw, Meppel, p. 5 kol. 7