• uni·form·rok·jes

de uniformrokjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord uniformrok
     Ik loop talloze malen de Beach Road op en af, kijk naar de politieagenten die keurige uniformrokjes dragen (het aantal verticale strepen dat erop genaaid is, geeft de rang aan), loop de loodsachtige, houten gebouwen binnen waar allerlei goederen te koop worden aangeboden en verbaas mij nog het meest over de keurige armoede.[1]
  1.   Weblink bron “De rekening.”, 5de druk (1990), De Arbeiderspers, Amsterdam, p. 105