• uit·schij·ne
vervoeging van
uitschijnen

uitschijne

  1. (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van uitschijnen
    • ... dat men uitschijne. 
    • Zoete Lieve Vrouwe, kom mij te hulp! Dat zijn onschuld helder uitschijne! [1]