• tut·ti's

de tutti'smv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord tutti
    • Naast de feilloze inzetten en de haakse ritmiek verraste het steeds opnieuw door de volmaakte homogeniteit en mooi afgeronde sonoriteit, die tot in de zachtste pianissimo's geladen bleef en in de krachtige tutti's nooit lawaaierig of opdringerig klonk. [1]