tukken
- tuk·ken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tukken |
tukte |
getukt |
zwak -t | volledig |
- inergatief een korte periode van ondiepe slaap houden
- Ka Mossel zat daar in al haar breedheid en tukte; zij tukte meestal, als er geen klanten kwamen.[4]
de tukken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord tuk
- Het woord tukken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tukken" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ tukken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De A.F.C.-ers van J.B. Schuil
H.J.W. Becht, Amsterdam z.j. [1915] - ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be