• tui·melt af

uit tuimelt (werkwoord) en af, hiertussen kunnen nog andere woorden staan

vervoeging van
aftuimelen

tuimelt (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aftuimelen
    • Jij tuimelt af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aftuimelen
    • Hij tuimelt af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van aftuimelen
    • Tuimelt af!