stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tuer
tuais
tué
eerste groep volledig

tuer

  1. vermoorden
  2. (spreektaal) slaan, mishandelen
    «Ma copine est sortie avec un aut'mec, j’vais la tuer
    Mijn vriendin is met een andere kerel uitgegaan, ik vermoord haar! [1]
  3. (spreektaal) teleurstellen
    «J’croyais que Sylvie voulait sortir avec moi, putain, ça me tue
    Ik dacht dat Sylvie met me uit wilde, ik ben er verdomme kapot van! [1]
  4. (spreektaal) afmatten, vermoeien
    «L’entraînement de natation hier, il m’a tué
    Ik ben doodmoe van die zwemtraining van gisteren! [1]
  5. (spreektaal) gaaf zijn, te gek zijn
    «Il tue trop le son de tes enceintes!»
    Het geluid van je speakers is echt prachtig! [1]