tuer
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tuer |
tuais |
tué |
eerste groep | volledig |
tuer
- vermoorden
- (spreektaal) slaan, mishandelen
- «Ma copine est sortie avec un aut'mec, j’vais la tuer!»
- Mijn vriendin is met een andere kerel uitgegaan, ik vermoord haar! [1]
- «Ma copine est sortie avec un aut'mec, j’vais la tuer!»
- (spreektaal) teleurstellen
- «J’croyais que Sylvie voulait sortir avec moi, putain, ça me tue!»
- Ik dacht dat Sylvie met me uit wilde, ik ben er verdomme kapot van! [1]
- «J’croyais que Sylvie voulait sortir avec moi, putain, ça me tue!»
- (spreektaal) afmatten, vermoeien
- «L’entraînement de natation hier, il m’a tué!»
- Ik ben doodmoe van die zwemtraining van gisteren! [1]
- «L’entraînement de natation hier, il m’a tué!»
- (spreektaal) gaaf zijn, te gek zijn
- «Il tue trop le son de tes enceintes!»
- Het geluid van je speakers is echt prachtig! [1]
- «Il tue trop le son de tes enceintes!»