trumperen
- trum·pe·ren
- gevormd uit Frans tromper ww met het achtervoegsel -en, tegelijk ook een verwijzing naar Donald Trump
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
trumperen |
trumpeerde |
getrumpeerd |
zwak -d | volledig |
zich trumperen
- zich vergissen
- Beleggers trumperen zich.
- Het woord 'trumperen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.