trok samen
- Geluid: trok samen (hulp, bestand)
- trok sa·men
vervoeging van |
---|
samentrekken |
trok samen
- enkelvoud verleden tijd van samentrekken
- Ik trok samen.
- Jij trok samen.
- Hij, zij, het trok samen.
- Ik trok samen.
- Het woord trok samen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.