Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trek op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
optrekken

trek op

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van optrekken
    • Ik trek op. 
  2. gebiedende wijs van optrekken
    • Trek op! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van optrekken
    • Trek je op? 


Gangbaarheid