traineren
- trai·ne·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘op de lange baan schuiven’ voor het eerst aangetroffen in 1574 [1]
- afgeleid van het Franse trainer of traîner (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
traineren |
traineerde |
getraineerd |
zwak -d | volledig |
- overgankelijk op de lange baan schuiven
- Het woord traineren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "traineren" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "traineren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ traineren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be