• tra·fik·dræbt
  • Samenstelling van het Deense zelfstandige naamwoord trafik en het Deense bijvoeglijke naamwoord dræbt
Naar frequentie 102021
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
g enkelvoud trafikdræbt
o enkelvoud trafikdræbt
meervoud trafikdræbte
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
trafikdræbte

trafikdræbt

  1. (verkeer) in het verkeer gedood